'Bijscholen flexwerkers meer en meer dagelijkse praktijk'

Het opleiden van flexwerkers is bij organisaties als uitzendbureaus meer onderdeel van de dagelijkse praktijk geworden. Bijna drie kwart van de flexorganisaties maakt hier inmiddels afspraken over met de bedrijven die de arbeidskrachten inhuren.

Het opleiden van flexwerkers is bij organisaties als uitzendbureaus meer onderdeel van de dagelijkse praktijk geworden. Bijna drie kwart van de flexorganisaties maakt hier inmiddels afspraken over met de bedrijven die de arbeidskrachten inhuren.

Dat blijkt vrijdag uit de derde Opleidingsmonitor Flexbranche van de Stichting Opleiding & Ontwikkeling Flexbranche (STOOF).

In het onderzoek zegt drie kwart van de uitzendorganisaties dat het opleiden van flexkrachten bij de dagelijkse praktijk hoort. Bij het eerste onderzoek in 2009 was dat nog minder dan de helft en in 2012 iets minder dan twee derde.

Vier van de vijf flexorganisaties voeren gesprekken met hun klanten over hun behoefte aan scholing. In bijna 70 procent van de gevallen leidt dat tot persoonlijke plannen en afspraken.

Groot en klein

Hierin zit wel een groot verschil tussen grote en minder grote intermediairs. Alle flexorganisaties met meer dan vijftig werknemers hebben een jaarlijks bedrijfsbudget voor scholing van flexibele krachten. Acht op de tien hebben een eigen trainingscentrum en drie kwart heeft eigen opleidingsadviseurs in dienst.

Bij kleinere organisaties is dat allemaal minder vanzelfsprekend. Van de bureaus met 10 tot 49 werknemers heeft bijna 80 procent een opleidingsbudget. Bij organisaties met vijf tot negen mensen is dat iets meer dan de helft en bij de nog kleinere bureaus slechts een derde.

Vooruit helpen

In de motieven om flexwerkers een opleiding aan te bieden, valt ook een verschuiving waar te nemen. Organisaties kiezen daar vooral voor, omdat inhurende bedrijven goed geschoolde krachten verwachten, maar bureaus willen er de arbeidskrachten ook vaker mee vooruit helpen.

Bijna een kwart van de flexorganisaties zegt scholing aan te bieden om mensen te laten doorstromen naar beter werk of een hogere functie. Bij het vorige onderzoek in 2012 werd dat motief nog niet of nauwelijks genoemd.

Scheve verhoudingen

Uit het onderzoek valt ook op te maken dat de verdeling tussen mannen en vrouwen onder flexwerkers schever is geworden. Die is nu 60/40, zowel onder flexibele krachten die een opleiding volgen als degenen die dat niet doen.

In de eerste monitor was dat nog 57/43. Onder vaste werknemers is de man-vrouwverhouding vrijwel gelijk.

Gestage toename

In totaal zijn in Nederland op een gemiddelde werkdag 273.000 flexwerkers aan de slag. Van die groep volgt 14 procent, dus zo'n 38.000 mensen, een opleiding.

Dat percentage neemt gestaag toe, het lag bij de eerste meting in 2009 op 10 procent en drie jaar later op 12 procent. Van de mensen met een vast contract wordt 19 procent naast het werk bijgeschoold.

Oververtegenwoordigd

Flexkrachten tussen de 25 en 34 jaar zijn oververtegenwoordigd in de cursusbanken. Ze hebben vaker een hogere vooropleiding gehad dan een middelbare of lagere opleiding.

Flexwerkers die een opleiding volgen, zijn het vaakst te vinden bij financiële instellingen. In deze branche wordt 40 procent van de flexibele medewerkers bijgespijkerd. De overheid en het openbaar bestuur volgen met een opleiding voor een op de vier flexwerkers.

Ander werk

Het voornaamste motief om de boeken in te duiken, is voor flexwerkers vaak de ambitie om ander werk te vinden. Daar verschillen ze in van werknemers met een vast contract: die volgen een opleiding vaker om hun kennis op peil te houden.

Lange opleidingen, van zes maanden of meer, zijn de afgelopen jaren minder in trek. Dat is ten gunste van korte trainingen.

Bron: Nu.nl